Riegman & Klaverdijk is als onafhankelijk accountantskantoor actief in alle segmenten van het midden- en kleinbedrijf. Kennis, ervaring en een diepgewortelde interesse in onder meer de binnenvaart, zijn de pijlers onder Riegman & Klaverdijk. Een dynamisch bedrijf dat haar huidige vooraanstaande positie in de branche vooral dankt aan de actieve en persoonlijke benadering van cliënten. Tot de cliënten behoren ondernemingen die actief zijn in de binnenvaart, kustvaart, detailhandel, bouw, IT, etc.
Erfgenamen en legatarissen moeten over hun aandeel in de nalatenschap erfbelasting betalen voor zover de waarde uitgaat boven een voor hen geldende vrijstelling. Behoort tot de nalatenschap een onderneming, dan is de waarde daarvan zolang deze niet hoger is dan ruim € 1,06 miljoen vrijgesteld op voorwaarde dat de verkrijger de onderneming voortzet. Is de waarde van de onderneming hoger dan ruim € 1,06 miljoen, dan geldt voor het meerdere een vrijstelling van 83%. De voorwaarde van voortzetting van de onderneming door de verkrijger geldt voor een periode van vijf jaar. Wordt in deze periode niet meer voldaan aan de voortzettingseis, dan vervalt de vrijstelling. Over de vraag of een nagelaten onderneming werd voortgezet heeft Hof Arnhem-Leeuwarden onlangs geoordeeld.
In deze procedure ging het om de vraag in hoeverre activiteiten kunnen worden stilgelegd of gewijzigd om nog te voldoen aan de voorwaarde van voortzetting van de onderneming van de erflater. Het ging om een melkveebedrijf met 60 koeien. Ten tijde van het overlijden van de erflater omvatte de balans ruim 41 ha grond en een melkquotum van 405 ton. Volgens de erfgenamen was voldaan aan de voorwaarde van voortzetting van het bedrijf. Gedurende anderhalf jaar was het bedrijf ongewijzigd voortgezet. Daarna werden het melkvee en het melkquotum verkocht en bestonden de opbrengsten van het bedrijf uit melkgelden, leasevergoedingen, verkoopopbrengst van vee, gras en maïs en toeslagrechten. Volgens de inspecteur hebben de erfgenamen de onderneming niet voortgezet. Het merendeel van de omzet van de erflater kwam uit de melkveehouderij. De melkveetak werd echter kort na het overlijden afgestoten. Volgens de inspecteur ging het om een langlopende liquidatie van het bedrijf.
De erfgenamen voerden aan dat zij op ieder gewenst moment de veehouderij konden hervatten en slechts een pauze hadden ingelast. Het hof vond dat betoog onvoldoende om aan te nemen dat de onderneming van de erflater rechtstreeks en in zijn geheel was voortgezet. Er hadden zich ingrijpende wijzigingen in de bedrijfsvoering voorgedaan. Met alleen de intentie om de onderneming in stand te houden was niet voldaan aan de voorwaarde van voortzetting, ondanks het feit dat na enkele jaren weer vee werd gehouden. De activiteiten die na de verkoop van het melkvee waren verricht, waren volgens het hof niet aan te merken als een gedeeltelijke voortzetting van de onderneming van de erflater.