Riegman & Klaverdijk is als onafhankelijk accountantskantoor actief in alle segmenten van het midden- en kleinbedrijf. Kennis, ervaring en een diepgewortelde interesse in onder meer de binnenvaart, zijn de pijlers onder Riegman & Klaverdijk. Een dynamisch bedrijf dat haar huidige vooraanstaande positie in de branche vooral dankt aan de actieve en persoonlijke benadering van cliënten. Tot de cliënten behoren ondernemingen die actief zijn in de binnenvaart, kustvaart, detailhandel, bouw, IT, etc.
Op een werknemer, die op het grondgebied van twee of meer lidstaten van de EU zijn werkzaamheden verricht, is de wetgeving van de woonstaat van toepassing wanneer hij een deel van zijn werkzaamheden op het grondgebied van de woonstaat uitoefent. De werkzaamheden moeten wel van voldoende omvang zijn.
Een inwoner van België was in dienstbetrekking werkzaam bij een Belgische werkgever. Voor deze werkgever verrichtte hij werkzaamheden op projectbasis in Nederland. Regelmatig werkte de werknemer vanuit huis. Het Belgische Rijksinstituut voor Sociale verzekeringen der Zelfstandigen stelde zich op het standpunt dat de in België verrichte activiteiten niet leidden tot onderworpenheid aan de Belgische sociale wetgeving. Volgens het Rijksinstituut was van aantoonbare relevante beroepswerkzaamheden in België niet gebleken. De Nederlandse Sociale Verzekeringsbank meende op grond van dit standpunt dat de belanghebbende aan de Nederlandse sociale wetgeving was onderworpen. Volgens Hof Den Bosch was vanwege het verrichten van arbeid in Nederland en in België de wetgeving van België op het gebied van de sociale verzekeringen van toepassing. In Nederland was de belanghebbende geen premies volksverzekeringen verschuldigd.
In cassatie was aan de orde of de Nederlandse rechter de door de Belgische en de Nederlandse uitvoeringsinstelling van sociale zekerheid gedeelde opvatting, dat de werknemer onder de Nederlandse premieheffing viel, moest volgen. Volgens de Hoge Raad is dat niet het geval. De Nederlandse rechter is verplicht om het oordeel van de autoriteiten van een andere lidstaat over de kwalificatie van op het grondgebied van die lidstaat verrichte werkzaamheden over te nemen, inclusief de daaruit eventueel voortvloeiende onderworpenheid aan de wetgeving van die lidstaat. In dit geval ging het niet om de kwalificatie van de werkzaamheden op Belgisch grondgebied, maar om de vraag of zij voldoende omvang hadden voor het verrichten van werkzaamheden in twee lidstaten. Die beoordeling wordt niet beheerst door het nationale recht van het land waar de werkzaamheden worden verricht.