Alsnog recht op zwangerschaps- en bevallingsuitkering

Alsnog recht op zwangerschaps- en bevallingsuitkering 08 - 2017

De Centrale Raad van Beroep, de hoogste Nederlandse rechter op het terrein van sociale verzekeringen, heeft geoordeeld dat vrouwelijke zelfstandigen die tussen 2004 en 2008 zijn bevallen, recht hebben op een zwangerschaps- en bevallingsuitkering. Hoewel de Nederlandse wetgeving in die periode niet voorzag in een dergelijke uitkering, hebben vrouwelijke zelfstandigen op grond van het VN-Vrouwenverdrag recht op bevallingsverlof met behoud van inkomen. Dat verdrag bepaalt dat iedere vrouw die inkomensvormende arbeid verricht, recht heeft op enige vorm van bevallingsverlof met behoud van een zeker inkomen.

Wettelijke regelingen
Op 1 januari 1998 is de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) in werking getreden. De WAZ was een verplichte verzekering voor zelfstandigen, die onder meer recht gaf op een zwangerschaps- en bevallingsuitkering. Op 1 december 2001 is de Wet arbeid en zorg (Wazo) in werking getreden. De Wazo voorzag in een recht op uitkering in verband met zwangerschap en bevalling voor vrouwelijke zelfstandigen. Per 1 augustus 2004 is de publiekrechtelijke verzekering van zelfstandigen voor arbeidsongeschiktheid beëindigd. Het recht van zelfstandigen op een uitkering wegens zwangerschap en bevalling kwam daardoor te vervallen. De overweging was dat vrouwelijke zelfstandigen zich voor dat risico particulier konden verzekeren. Sinds de inwerkingtreding van de Wet zwangerschaps- en bevallingsuitkering zelfstandigen (Wet ZEZ) op 4 juni 2008 hebben vrouwelijke zelfstandigen in verband met hun zwangerschap en bevalling recht op een uitkering gedurende ten minste zestien weken. Vrouwelijke zelfstandigen, die vóór de datum van inwerkingtreding van de Wet ZEZ zijn bevallen, hebben geen recht op een uitkering.

Het VN-Vrouwenverdrag
De Centrale Raad van Beroep ziet de bepaling in het VN-Vrouwenverdrag, die recht op bevallingsverlof met behoud van inkomen geeft, als een bepaling die in ieder geval een minimumresultaat nastreeft. De Nederlandse Staat heeft zich niet gehouden aan de verplichting om dit minimumresultaat te bereiken en te behouden door de bestaande regeling zonder overgangsregeling en zonder vervangende regeling af te schaffen. De Centrale Raad van Beroep ziet niet in waarom met de afschaffing van de WAZ ook het recht op een zwangerschaps- en bevallingsuitkering uit de Wazo geschrapt moest worden. De intrekking van die regeling is in strijd met het VN-Vrouwenverdrag.

Gevolg
De Centrale Raad van Beroep vindt het te vroeg om de intrekking van de bepaling uit de Wazo of de invoering van het artikel in de Wet ZEZ, dat terugwerkende kracht voorkomt, onverbindend te verklaren. De mogelijkheid bestaat immers dat de Staat op een andere wijze aan haar verdragsverplichting jegens de betrokkenen zal willen voldoen. De Centrale Raad van Beroep heeft het UWV opgedragen om binnen zestien weken na 27 juli te voldoen aan de verplichting die het VN-Vrouwenverdrag aan de Staat oplegt.